Dagboek W.K. van der Velde, afbeelding 11 [10 Vers]

Daar zat de knaap hij ging zijn lot beklagen
De Krijgsraad veld zijn vonnis voor de dood
Men zegt hem aan om binnen weinig dagen
Op 't open veld te sterven door het lood

11 vers

Ach regters zegt dees knaap ik ben het waa[rd]
Mijn vonnis neem ik zeer gewillig aan
De uitspraak die gij doet is zeer regtvaar[dig]
Want ik ben niet waard in 's Konings dienst te staan

12 Vers

Dees millieter die had zijn hart en zinnen
[A]an een trouwe min een meisje toe gewijd
Zij ging hem ook met weder liefde minnen
En was door hem een langen tijd gevrijd

13 Vers

Zij komt weldra het droevig geval te hor[en]
En dagt wat mag mijn minnaar onderg[aan]
Het klonk haar als een donderslag in d'oo[ren]
En was met hoop en vrezen aangedaa[n]

14 Vers

Zij ging terstond een treurig smeekbrief sc[hrijven]
En werp zich voor des Konings voeten ne[er]
Ach goede vorst, wilt tog meedogend blij[ven]
Toch antwoord haar niet veel op deze ke[ ]

----

15 Vers

Zij keert te rug met droevig rouwgedagten
Haar jeugdig oog stort mening bittre traan
Zij slijt met angst veel slapeloze nagten
En was met hoop en vrezen aangedaan

16 Vers

Maar straks helaas komt droevig uur genaken
Dat deze knaap zijn straf zou ondergaan
De dood wagt hem met opgespannen kaken
Elk sterveling scheen met zijn lot belaan

17 Vers

Hij ging al treurig schoonts [?] voorwaards treden
De doffe trom die maakt een treurig geluid
Zijn hangend hoofd ontdekt zijn droevigheden
Terwijl zijn hart veel lange zugten lijd

18 Vers

Hij komt op 't veld en zegt mijn kammeraten
Vaart eeuwig wel want ik sterf heel bereid
Mijn slegt gedrag verdient ook geen genade
'k Wens u vaarwel tot in de eeuwigheid

19 Vers

Slegts een verzoek dat moet gij mij beloven
Als gij voort laast mijn zoetelief ontmoet
Als mij de dood van 't leven zal beroven
Dat gij voort laast uit mijnen naam haar groet